maandag 28 juli 2008

Nevel




Met toenemend afgrijzen volgde de Kat Frodi en zichzelf.

- Het kan niet, Tristan.
De Kat slikte. Na zijn vertrek uit Pazalmar had niemand hem ooit nog Tristan genoemd. Hijzelf ook niet. Hij had zijn naam afgezworen.
- Wat kan er niet, Frodi?
- Je kunt niet zomaar weer in mijn leven verschijnen nadat je jezelf er eerst zorgvuldig uit hebt weggewist.
- We kunnen toch..weer..opnieuw…
Wees eens wat duidelijker man, sprak de Kat zichzelf toe, maar hij werd niet gehoord.
- Nee, dat kunnen we niet. Het is te lang geleden. Je bent een herinnering voor me, meer niet. Dat heeft me al zoveel moeite gekost, om een herinnering van je te maken in plaats van de gapende open wond die je jaren bent geweest.
Ze stopte en draaide zich naar hem toe, leek nog iets te willen zeggen maar keek toen toch de andere kant op.
- Ik wil je alleen maar zeggen dat ik..dat ik nog altijd..ik bedoel, ik heb je nooit…alleen..je weet hoe die dingen gaan…maar nu ben ik ouder, rustiger, dus nu kan ik er beter…jeweetwel..voor je zijn..er helemaal voor je zijn.
- Jij komt na jaren terug om mij te zeggen dat je er nu wel voor me kunt zijn en nu verwacht je dat ik je met open armen ontvang? Is dat zo? Je was er niet toen je er had moeten zijn, dat is het punt. Nu ben je te laat.
- Het is toch nooit te laat?
- Ja, dat heb jij altijd gedacht, dat het nooit te laat is. Uit lafheid, omdat je niet durft te kiezen. Omdat je het lef niet hebt om je met volle overtuiging ergens in te storten, want daar sluit je je vluchtwegen mee af, je vrijheidsgevoel. Moet je jezelf nu zien. Voel je je vrij? Je ziet er meer gevangen uit dan ooit, gevangen in je eigen angsten, lafaard.
De Kat zag zichzelf bleek worden en ontdekte een zenuwtrek rond zijn mond waarvan hij niet wist dat hij hem had.
- Ik hou van je, mompelde hij.
Frodi kalmeerde en vervolgde:
- Ik heb heel veel en heel lang van je gehouden, Tristan, maar op een gegeven moment is het te laat. Het is nu te laat, het spijt me.
Ze omhelsde hem lang en stevig en liep toen terug richting de Wachter van Pazalmar. De Kat keek haar na en draaide zich toen om naar zichzelf, maar zag dat zijn evenbeeld was verdwenen.

Het begon nevelig te worden en de Kat zag rechts van hem een pad dat van het strand af de duinen inliep. Moedeloos begon hij het te volgen. De spiegel die Frodi hem had voorgehouden, beviel hem allerminst. Was hij zo zonder ruggegraat, zo niet welbespraakt ook, zo eendimensionaal?

Uit de nevel dook een kerkje op, waar zachte hoge tonen uit opstegen en dat gaf de Kat een vertrouwd gevoel. Hij liep om het kerkje heen en vond een bank met uitzicht op een paar grafzerken, naar Pazalmars gebruik allemaal met een gelijksoortig opschrift. ‘Hier rust Pantar. Hij was zijn hele leven trouw aan zijn echtgenote Aña.’ De Kat had Pantar en Aña wel gekend, gastvrij maar temperamentvol. Hun ruzies konden door de hele straat worden gehoord.
Nieuwsgierig geworden keek de Kat op de volgende steen. ‘Hier rust Frodi. Zij was Sinon’s lieve echtgenote en Gaja’s lieve moeder.’ Met een wee gevoel in zijn maag keek hij op de steen die er vlak naast stond. ‘Hier rust Tristan. Hij was alleen.’

De Kat zeeg neer op zijn bank. Wie ben ik, dacht hij en moest toen onbedaarlijk huilen.