dinsdag 9 november 2010

Carbon




Zorgvuldig sloot de Kat de deur van het oude huis. Daarna ging hij dicht tegen de deur aanstaan met zijn beide handen en zijn hoofd zachtjes tegen het hout aangedrukt. Het rook muf, naar oud water, maar ook een beetje zoetig, alsof in de oude nerven van het hout kleine zaadjes zich langzaam tot bloemen aan het transformeren waren, met een beetje geluk felrode klaprozen, de lievelingsbloemen van de Kat.

Na nog één laatste blik op het huis draaide de Kat zich om en liep zonder verder nog om te kijken weer richting de Wachter van Pazalmar. De lucht was er leeg, de praatzieke duif was nergens te bekennen en hoewel hij zich nog wat wankel voelde, alsof hij na een lang ziekbed voor het eerst op zijn benen stond, maar dan wel met een stevige bouillon achter zijn kiezen, ademde hij diep in, spreidde zijn armen en schoot licht als een veertje de lucht in.

Onder hem zag hij de duinen van Pazalmar, die strandweggetjes werden, die bomen werden en daarna weilanden met af en toe een boerderij. De Kat genoot van het uitzicht. Hij had geen gestructureerde gedachten, voelde geen duidelijke emoties, was niet trots op wat er was gebeurd, maar hij schaamde zich ook niet meer.

De avond viel net toen hij Ciudad bereikte. Na geconstateerd te hebben dat zijn raam al die tijd open moest hebben gestaan, maar er gelukkig niemand door was geglipt, plofte de Kat neer in zijn stoel.

Morgen zou hij dan eindelijk beginnen met wat hij sinds zijn eerste vliegtocht voor zich had uitgeschoven.